1971
1973
1974
1977
1978
1979
1993
1998
2000
2002
2007
We zijn het eens met Matti, het is een fantastische stylist.
Jarno had veel geleerd in gezelschap van Matti, vooral in het prepareren van Yamaha motoren. Matti was een uitblinker op dat gebied, maar het is hem nooit gelukt om wereldkampioen te worden want hij bleef altijd in gebreke bij het betalen aan de organisatoren van het kampioenschap. Hij had nooit veel geld en je weet dat de strijd in de wegrace veel geld kost.
Omdat hij geen Engels kende en ook nog alleen was, was het winnen van een GP onmogelijk. Ik geloof dat een wereldtitel wel verdiend zou zijn geweest, net zoals Jarno. Het is de onrechtvaardigheid van de wegracewet. Daar komt het bij motocross niet op aan. Er moest een goede coureur komen.
C.W.: Hoe verliep jouw crosscarrière verder?
H.M.: In 1966 eindigde ik als 3e in het250cc ijsrace kampioenschap, achter Teppi en Matti. Het jaar daarna werd ik kampioen, voor Matti en Teppi. Jarno reed in die tijd 500cc.
Op het gebied van de motocross waren er in Finland hele goede coureurs, de beste van hen was Kalevi Vehkonen. Maar hij had het niet makkelijk. Hij moest afrekenen met mannen als Jyrki Storm, Juha Tirinen, Lehtinen, Jorma Järvinen, Lars Oberg, Hahl, etc. Allemaal goede rijders met wie ik mocht strijden, maar wel met moeite. Kalevi was beter dan ik en domineerde het kampioenschap. Hij won de GP van Finland in 1968 en ik eindigde als 6e, net zoals het jaar daarvoor. Vanaf dat moment besloot Kalevi, die alleen om de punten voor het kampioenschap van Finland streed, om in 1969 alle GP’s te gaan rijden. Ik besloot om samen met hem ook mee te doen aan het wereldkampioenschap. Hij schaftte een caravan aan en ik van mijn kant schaftte een Mercedes Diesel bus aan, die de motoren en de reserve-onderdelen kon herbergen. We eindigden respectievelijk als 11e en 14e in het kampioenschap. Het jaar daarop won ik mijn eerste GP, op 9 augustus te Hyvinkää in Finland, de GP van Zwitserland in Wohlen op de 30e en tenslotte de GP van Oostenrijk, in Launsdorf. Ik werd vierde in het wereldkampioenschap, achter Robert, Geboers en DeCoster. De avond na mijn overwinning in Oostenrijk ondertekende ik een contract als fabrieksrijder bij Husqvarna.
C.W.: Wat waren de verschillen tussen de fabrieksrijders en de privérijders?
H.M.: Die waren er niet veel. Bij Husqvarna waren we met vier officiële rijders in de 250cc. Dat waren Hakan Andersson, Torleif Hansen, Uno Palm en ikzelf. We hadden één monteur voor de 4 motoren. Mijn fabrieksmachine was niet veel beter dan de machine die ik het jaar daarvoor gebruikte. We hadden praktisch dezelfde motoren als de klantenmotoren, af en toe liet men ons een kleine noviteit testen. Ik eindigde opnieuw als vierde, achter Robert, Andersson en Geboers. In 1972 schoof ik door naar de 500cc. Ik werd de teammaat van Bengt Aberg. Het ging dat jaar niet erg goed, maar ik won toch nog de GP van Tsjechoslowakije en de Trans-AMA serie in de USA.
Omdat hij geen Engels kende en ook nog alleen was, was het winnen van een GP onmogelijk. Ik geloof dat een wereldtitel wel verdiend zou zijn geweest, net zoals Jarno. Het is de onrechtvaardigheid van de wegracewet. Daar komt het bij motocross niet op aan. Er moest een goede coureur komen.
C.W.: Hoe verliep jouw crosscarrière verder?
H.M.: In 1966 eindigde ik als 3e in het250cc ijsrace kampioenschap, achter Teppi en Matti. Het jaar daarna werd ik kampioen, voor Matti en Teppi. Jarno reed in die tijd 500cc.
Op het gebied van de motocross waren er in Finland hele goede coureurs, de beste van hen was Kalevi Vehkonen. Maar hij had het niet makkelijk. Hij moest afrekenen met mannen als Jyrki Storm, Juha Tirinen, Lehtinen, Jorma Järvinen, Lars Oberg, Hahl, etc. Allemaal goede rijders met wie ik mocht strijden, maar wel met moeite. Kalevi was beter dan ik en domineerde het kampioenschap. Hij won de GP van Finland in 1968 en ik eindigde als 6e, net zoals het jaar daarvoor. Vanaf dat moment besloot Kalevi, die alleen om de punten voor het kampioenschap van Finland streed, om in 1969 alle GP’s te gaan rijden. Ik besloot om samen met hem ook mee te doen aan het wereldkampioenschap. Hij schaftte een caravan aan en ik van mijn kant schaftte een Mercedes Diesel bus aan, die de motoren en de reserve-onderdelen kon herbergen. We eindigden respectievelijk als 11e en 14e in het kampioenschap. Het jaar daarop won ik mijn eerste GP, op 9 augustus te Hyvinkää in Finland, de GP van Zwitserland in Wohlen op de 30e en tenslotte de GP van Oostenrijk, in Launsdorf. Ik werd vierde in het wereldkampioenschap, achter Robert, Geboers en DeCoster. De avond na mijn overwinning in Oostenrijk ondertekende ik een contract als fabrieksrijder bij Husqvarna.
C.W.: Wat waren de verschillen tussen de fabrieksrijders en de privérijders?
H.M.: Die waren er niet veel. Bij Husqvarna waren we met vier officiële rijders in de 250cc. Dat waren Hakan Andersson, Torleif Hansen, Uno Palm en ikzelf. We hadden één monteur voor de 4 motoren. Mijn fabrieksmachine was niet veel beter dan de machine die ik het jaar daarvoor gebruikte. We hadden praktisch dezelfde motoren als de klantenmotoren, af en toe liet men ons een kleine noviteit testen. Ik eindigde opnieuw als vierde, achter Robert, Andersson en Geboers. In 1972 schoof ik door naar de 500cc. Ik werd de teammaat van Bengt Aberg. Het ging dat jaar niet erg goed, maar ik won toch nog de GP van Tsjechoslowakije en de Trans-AMA serie in de USA.
C.W.: Arréhn liet jou voor 1973 weer van klasse wisselen?
H.M.: Ik keerde terug naar de 250cc met deze keer een fabrieks prototype machine. De machine had gebrek aan vermogen, ik had het niet gemakkelijk. Uiteindelijk wilde de fabriek mij niet meer gebruiken in de 250cc en daarom werd ik 500cc coureur. Vanaf 1972 vertrouwde de fabriek mij een vaste monteur toe. Ik kreeg eerst een Belgische monteur, vervolgens werd Pelle Mas aan mij toegewezen. In het begin vond ik het niets, hij had een manier van werken die ik niet kon waarderen. Oud crosser, hij kon de machine tot 2 keer toe niet goed afstellen.
Uiteindelijk kwam men tot een akkoord, sindsdien kon ik niet meer aan hem voorbij gaan en had hij een groot aandeel in het kampioenschap.
C.W.: Vertel ons over het seizoen naar je wereldtitel.
H.M.: Ik had de beste machine, de beste monteur en ikzelf was de beste. Dat zal niemand tegenspreken. Ik had geen enkele keer problemen met mijn machine. De valpartijen in België en Oost-Duitsland waren mijn eigen schuld, ik ging te hard.
Dat seizoen was ik ook altijd de beste tijdens de trainingen, behalve in de USA (2e) en in Luxemburg (daar was ik in de laatste manche trouwens ook niet zo snel).
C.W.: Wie waren je grootste tegenstanders, zowel coureurs als motoren.
H.M.: Er zijn twee coureurs die ik wil noemen: DeCoster en Wolsink. En wat de motoren betreft, alleen de Suzuki was echt gevaarlijk. De Maico was verouderd en had gebrek aan snelheid. De Suzuki, evenals de Husqvarna waren beter dan de Maico in dat seizoen. Bauer had zijn jaar niet, hij vertrok naar Suzuki. Weil was fantastisch op de snelle en vlakke circuits, bijvoorbeeld op Gaillefontaine reed hij met veel gemak. De Husqvarna en de Suzuki verschilden niet zoveel. De Japanners hadden nogal eens problemen met de vering, die brak soms af, terwijl het bij Husqvarna allemaal zonder zorgen verliep.
C.W.: Hoe kijk je naar het seizoen 1975 en de komende seizoenen?
H.M.: 1975 zal nog zwaarder zijn dan 1974. Mijn gevaarlijkste tegenstanders zijn de Suzuki’s van DeCoster en vooral van Wolsink. Het is de laatste die ik het meest vrees, vooral na de 5e of 6e GP. De Hollander wordt steeds beter en beter, hij is intelligent en hij is op een leeftijd dat men in z’n beste fysieke vorm verkeert. Brad Lackey en Arne Kring zullen het goed doen in 1975. Kring heeft een andere conditie dan Brad, maar ik heb gezien dat hij heel snel was op cicuits die een enorme conditie vereisen. Brad zal wel heel goed zijn het komende jaar. Ik zie deze twee wel eindigen op plaats 4 en 5 aan het eind van het kampioenschap van 1975. Als alles het komende jaar goed gaat, maak ik weer aspiratie op de titel. DeCoster heeft er 3 keer een vervolg aan gegeven, waarom zou ik dat niet kunnen? Ik
H.M.: Ik keerde terug naar de 250cc met deze keer een fabrieks prototype machine. De machine had gebrek aan vermogen, ik had het niet gemakkelijk. Uiteindelijk wilde de fabriek mij niet meer gebruiken in de 250cc en daarom werd ik 500cc coureur. Vanaf 1972 vertrouwde de fabriek mij een vaste monteur toe. Ik kreeg eerst een Belgische monteur, vervolgens werd Pelle Mas aan mij toegewezen. In het begin vond ik het niets, hij had een manier van werken die ik niet kon waarderen. Oud crosser, hij kon de machine tot 2 keer toe niet goed afstellen.
Uiteindelijk kwam men tot een akkoord, sindsdien kon ik niet meer aan hem voorbij gaan en had hij een groot aandeel in het kampioenschap.
C.W.: Vertel ons over het seizoen naar je wereldtitel.
H.M.: Ik had de beste machine, de beste monteur en ikzelf was de beste. Dat zal niemand tegenspreken. Ik had geen enkele keer problemen met mijn machine. De valpartijen in België en Oost-Duitsland waren mijn eigen schuld, ik ging te hard.
Dat seizoen was ik ook altijd de beste tijdens de trainingen, behalve in de USA (2e) en in Luxemburg (daar was ik in de laatste manche trouwens ook niet zo snel).
C.W.: Wie waren je grootste tegenstanders, zowel coureurs als motoren.
H.M.: Er zijn twee coureurs die ik wil noemen: DeCoster en Wolsink. En wat de motoren betreft, alleen de Suzuki was echt gevaarlijk. De Maico was verouderd en had gebrek aan snelheid. De Suzuki, evenals de Husqvarna waren beter dan de Maico in dat seizoen. Bauer had zijn jaar niet, hij vertrok naar Suzuki. Weil was fantastisch op de snelle en vlakke circuits, bijvoorbeeld op Gaillefontaine reed hij met veel gemak. De Husqvarna en de Suzuki verschilden niet zoveel. De Japanners hadden nogal eens problemen met de vering, die brak soms af, terwijl het bij Husqvarna allemaal zonder zorgen verliep.
C.W.: Hoe kijk je naar het seizoen 1975 en de komende seizoenen?
H.M.: 1975 zal nog zwaarder zijn dan 1974. Mijn gevaarlijkste tegenstanders zijn de Suzuki’s van DeCoster en vooral van Wolsink. Het is de laatste die ik het meest vrees, vooral na de 5e of 6e GP. De Hollander wordt steeds beter en beter, hij is intelligent en hij is op een leeftijd dat men in z’n beste fysieke vorm verkeert. Brad Lackey en Arne Kring zullen het goed doen in 1975. Kring heeft een andere conditie dan Brad, maar ik heb gezien dat hij heel snel was op cicuits die een enorme conditie vereisen. Brad zal wel heel goed zijn het komende jaar. Ik zie deze twee wel eindigen op plaats 4 en 5 aan het eind van het kampioenschap van 1975. Als alles het komende jaar goed gaat, maak ik weer aspiratie op de titel. DeCoster heeft er 3 keer een vervolg aan gegeven, waarom zou ik dat niet kunnen? Ik